Nadere uitleg begrip vaste inrichting bij dochteronderneming
Nadere uitleg begrip vaste inrichting bij dochteronderneming
Al drie keer eerder moest het Hof van Justitie oordelen over de vraag of een dochteronderneming een vaste inrichting kan vormen voor de btw. In de recente zaak SC Adient kwam deze vraag opnieuw aan de orde. Het betrof grotendeels een herhaling van zetten, maar het arrest van het Hof van Justitie geeft ook nieuwe inzichten.
Specifiek ten aanzien van de situatie van Adient oordeelt het Hof van Justitie dat niet kan worden aangenomen dat Adient Duitsland een vaste inrichting heeft in Roemenie op basis van de volgende omstandigheden:
Ook wijst het Hof van Justitie er nog op dat personeel en middelen niet tegelijk afnemer (als vaste inrichting van Adient Duitsland) en dienstverrichter (als dochteronderneming Adient Roemenië) kunnen zijn.
De zaak SC Adient
In de zaak gaat het om twee concernvennootschappen: Adient Duitsland en Adient Roemenië. Adient Roemenië verricht diensten waarbij zij stoffering van autostoelen verwerkt ten behoeve van Adient Duitsland. Ook verricht zij ondersteunende diensten, zoals ontvangst, opslag, controle en beheer van de grondstoffen en de opslag van afgewerkte producten. Adient Duitsland blijft steeds eigenaar van grondstoffen, halffabricaten en afgewerkte producten. Zij is ook degene die de autostoelen verkoopt. De vennootschappen zijn van mening dat Adient Roemenië diensten heeft verricht aan Adient Duitsland, die belast zijn in Duitsland en waarop de btw-heffing is verlegd. De Roemeense belastingdienst is echter van mening dat Adient Roemenië een vaste inrichting is van Adient Duitsland, waardoor de diensten belast zijn in Roemenië.Oordeel Hof van Justitie
Het Hof van Justitie herhaalt allereerst zijn oordelen uit eerdere zaken dat een dochteronderneming een vaste inrichting kan vormen. Dat sprake is van een dochteronderneming betekent niet dat ook automatisch sprake is van een vaste inrichting. Ook is onvoldoende dat twee ondernemingen behoren tot dezelfde groep van ondernemingen. Dat de ene onderneming uitsluitend diensten verricht aan een andere onderneming, leidt ook niet tot de conclusie dat sprake is van een vaste inrichting. Alleen indien uit contracten blijkt dat de ontvanger van de dienst in feite beschikt over het personeel en de middelen van de dienstverrichter alsof het haar eigen middelen zijn, is een vaste inrichting aanwezig. Dat is het geval als de dienstverrichter op basis van de overeenkomst de verantwoordelijkheid voor zijn eigen middelen verliest en de diensten niet op eigen risico verricht.Specifiek ten aanzien van de situatie van Adient oordeelt het Hof van Justitie dat niet kan worden aangenomen dat Adient Duitsland een vaste inrichting heeft in Roemenie op basis van de volgende omstandigheden:
- De ondernemingen van de Adient-groep hebben hetzelfde IT- en boekhoudsysteem
- De werknemers hebben toegang tot dat boekhoudsysteem om geleverde grondstoffen en afgewerkte producten rechtstreeks te registreren
- Adient Duitsland beschikt over een opslagruimte voor de producten en grondstoffen
Ook wijst het Hof van Justitie er nog op dat personeel en middelen niet tegelijk afnemer (als vaste inrichting van Adient Duitsland) en dienstverrichter (als dochteronderneming Adient Roemenië) kunnen zijn.